Het jongetje van de Eewal
Van al de huizen in mijn jeugd liggen bij de Eewal de dierbaarste herinneringen. Met mijn vader leefde ik in de jaren vijftig als kleine jongen bij mijn grootouders. Opa had op nummer 45 een galanterieënzaak met handel in van alles en nog wat. Van Vliet en co was de firmanaam. Ik was trots op die naam, want ik dacht dat met ‘co’ de voornaam van mijn vader op het raam stond. Hij heette ook Ritsko en in de familie noemde iedereen hem Ko. Maar nee, die ‘co’ sloeg op de inbreng van mijn vader en mijn oom. Als compagnons hadden zij ieder een taak in het bedrijf.
Oom Lou ging met zijn koffers vol koopwaar in een Commer bestelwagen langs de dorpskruideniers
om de orders voor kammen, ansichtkaarten, dweilen, schoenpoets en nog veel meer op te nemen. Mijn vader pakte de bestellingen in en zorgde dat het bij het bodeterrein op het Oldehoofsterkerkhof kwam. Of dat vervoerder Van Gend & Loos het met paard en wagen achterom in de Speelmanstraat ophaalde. Opa Van Vliet boog zich de hele dag over de cijfers, hopend op een beetje winst.
En ik? Voor kleine kinderen was de Eewal best gevaarlijk terrein. Al het verkeer uit Dokkum en Groningen reed hier langs richting Sneek en Zwolle. Mijn overbezorgde oma zette mij met een touw vast aan het hek, zodat ik met mijn driewieler net tot de trottoirrand kon komen. Menig kantoorklerk is over dat touw gestruikeld als hij zich na een lunchpauze terug naar de Raad van Arbeid spoedde. Het klinkt als een onbezorgde jeugd, maar dat voelde maar een paar jaar zo.
Wat als mijn moeder niet was verongelukt toen ze met een tas vol sinterklaascadeaus bij de Vrouwenpoortsbrug de weg overstak. Stel dat mijn vader daarna niet een vrouw had getrouwd die na twee jaar vol heimwee met hun zoontje in een reiswieg de trein naar Ludwigshafen nam. Wat als mijn vader thuis was gebleven en niet was gaan werken in het buitenland. Dan was mijn tocht langs al die gastgezinnen een stuk korter en minder heftig geweest. Aan mijn studenten vertelde ik altijd dat je met mijn jeugdervaringen twee opties had: of je eindigde als crimineel of je werd pr-man. Het werd uiteindelijk die tweede, omdat ik de daarvoor benodigde competenties al vroeg in mijn jeugd ontwikkelde. Inleven, aanpassen, stressbestendig zijn; het werden mijn overlevingsstrategieën. Een rechter zou mij te allen tijde vrijspreken.
Leven op het randje van de wet lag natuurlijk wel op de loer. Het was spannend en stoer, je hoorde erbij. Als zoon van een goochelaar werd ik ook nog eens vingervlug. De Poppell aansteker was in de jaren zestig erg in zwang. Al mijn leeftijdsgenoten wilden wel zo’n pronkstuk in de broekzak. Ik kon deze in één beweging in mijn mouw laten verdwijnen. Een leuke bijverdienste, want tabakszaakjes waren er toen genoeg in Leeuwarden.
Als schoffies liepen wij regelmatig naar V&D om onze platencollectie, via de binnenkant van onze jas, aan te vullen. Bij de ingang van het warenhuis stond een soort portier, die er vooral op toekeek dat iedereen zijn brandende sigaret buiten liet. Ik had mijn vrienden geleerd hoe je net kon doen alsof je je peuk in het portiek met de schoen uitdrukte. In werkelijkheid zat deze nog rokend in de palm. Als het oude mannetje goedkeurend knikte, liepen wij snel naar binnen en rookten wij een paar meter verder driftig door.
Dankzij een meisje, waar ik hevig verliefd op was, onttrok ik mij aan dit ondeugende maar foute leven. Ik hoopte door die daad haar liefde te winnen. De jaren met mijn grootouders waarin ik iedere zondagmorgen naar de Gereformeerde Noorderkerk ging hebben vast ook geholpen. Gelukkig maar, want terwijl anderen de sloten van de bergingen in de Verzetsbuurt uitprobeerden, bekwaamde ik mij in het diskjockeyvak. Ook niet direct een baan waarmee je de ideale schoonzoon werd. Maar door die stap in de goede richting ontsproot uit dat kwetsbare verlegen jongetje van de Eewal een man die van plan was een positief levensverhaal achter te laten.