Want je kunt niets zeker weten
(fictief kort verhaal)
Het is herfstvakantie, tijd om na te denken, maar mijn chaotisch brein geeft daar totaal geen ruimte voor. Tegen het gevoel in fiets ik stampend richting mijn ‘wat het ook maar is’. Ik trotseer de wind, rij dwars door plassen en sneller dan ooit, sta ik voor zijn deur. Gekleed in een strak fitnesshemd en dito broekje, doet hij open. Het zweet van een workout weerkaatst door het licht van de buitenlamp op zijn kale hoofd. Verbaasd kijkt hij mij aan en ziet een verregend hoopje twijfel op zijn stoep.
‘Anna? Jij hier?’
Ik breek. Hij omhelst mij. Mijn natte jas schuurt langs zijn klamme shirt.
‘Peter, ik weet het allemaal niet meer. Kortsluiting in mijn hoofd.’
*
Het begon als een aarzelende zomerliefde op een kasteelcamping in de Ardèche. Ik bivakkerend in een één-persoons trekkerstentje. Hij aan het onthaasten in een luxe torenkamer. Vier avonden lang zaten we aan de oever te luisteren naar wat het leven op dat moment was. Soms konden we minutenlang met een leeg glas naar de overkant turen. Daar waar duizend kilometer verderop ons werkelijke bestaan even stilstond. Zijn werk als grafisch ontwerper, mijn studie rechten, helemaal weggeveegd uit onze benevelde hoofden.
We hadden afgesproken om elkaar opnieuw te treffen als in september het gewone leven weer zou opveren. We woonden allebei in Utrecht. Ik een dikke twee jaar op een bedompt zolderkamertje. Hij in een vrijstaand huis, bijna leeg nu zijn ex met drie kinderen en meubilair naar Zeeland was verhuisd.
Terug in Nederland, weg van de Franse sferen, voelde die liefdeservaring als een vervlogen droom. Er was weinig over van het zorgeloze gevoel dat toen als een warme slaapzak over mijn schouders hing, terwijl het riviertje langs de tent kabbelde.
Ik was een paar keer voorzichtig bij hem langs geweest. Na wat wijntjes stapte ik dan steevast rond middernacht weer op mijn gammele fiets, hem achterlatend met een onhandige knuffel en een vluchtige handkus. Nog steeds twijfel ik, of hij wel echt wat voor me voelt. Trek ik hem aan omdat ik zo jong ben, in de liefde nog zo naïef, of heeft hij gewoon plat behoefte aan vrouwenvlees? Misschien is het wel een mix van dit alles.
*
Binnen, ik eenmaal opgedroogd, hij snel gedoucht, vertel ik van het weekend bij mijn ouders in Norg.
‘Ik heb ze die foto van jou op de mountainbike laten zien. Verteld over onze klik, mijn honger naar jouw levenservaringen. Die gezichten, als door de bliksem getroffen. Mijn vader begon ineens, het was nog maar vijf uur, te koken. Mijn moeder zat als versteend en riep maar steeds wat ik met een twintig jaar oudere man moest.’
Terwijl Peter mij kalmeert, voel ik dat die weerstand van mijn ouders mij wonderlijk genoeg juist meer hunkering geeft, naar hem, naar zijn lijf, zijn zijn. Deze avond is daar weer het kabbelende riviertje, smaakt de rode wijn Franser dan ooit, verandert de bank in een wiebelend luchtbed. De woonkamer is de arena voor een onstuimige confrontatie met mijn innerlijke strijd. Uitgeput van alle uitspattingen wil ik blijven, niet voor even, maar voor altijd.
*
Door de kier van de deur zie ik vanaf bed Peter met een halfgeopende badjas bellen. Negen uur in de ochtend, en praten over pixels, pms-kleuren, centreren en uitvullen.
‘Altijd die haastklussen en dan ook nog voor een schijtprijs,’ moppert de man die mij vannacht geborgenheid gaf. ‘Anna, ga jij zo? Ik ben niet de leukste als ik midden in een deadline zit. En weet je wat je moet doen? Deze vakantie terug naar Norg. Over die muur van onbegrip klimmen en zien of je daar met elkaar een opening kunt maken. Anders raak jij ze kwijt.’
*
Dus zit ik weer in de trein naar Assen, terwijl de Veluwe als een bruinrood schilderdoek voorbijvliegt. Ondertussen bedenk ik wat ik tijdens het eten zal zeggen. Ik wil dat mijn moeder begrijpt hoe ik daar in de Ardèche gegrepen werd door de liefde. En zij kan het weten. Jaren geleden, ik was nog een puber, vertelde zij na een paar stevige glazen bordeaux over haar jeugdvakanties in Frankrijk. Hoe zij als meisje ieder jaar een jongen ontmoette, die daar met zijn ouders een paar touretappes volgde. Het waren haar liefdesverhalen die mij deden besluiten om ook eens naar die camping te gaan. Net als mijn grootouders de tent opslaan in de kasteeltuin aan de rand van het riviertje. Met die wielrenner is het voor ma nooit wat geworden. Het werd toch Wieger, een jongen uit het dorpscafé, de vriend van de vriend van haar vriendin. Weinig romantiek, maar je wist wat je had. Maar toen ze over haar liefde in de Ardechè vertelde, zag ik een glinstering in haar ogen.
*
Terug aan de tafel in mijn ouderlijk huis wil ik weten waarom ze zo negatief over Peter praatten.
‘Anna, een vakantieliefde leidt tot niets. Waarom heb je Egbert laten lopen? Utrecht Zuidlaren is toch te doen?’
‘Ik ken mijzelf amper. Ik wil de wereld leren kennen, door het denken van anderen. Peter opent mijn ogen. Ik wil dit ervaren, nu. Want morgen kan het over zijn. Of niet, ma.’
Mijn vader is inmiddels al van tafel. Dat voelt een stuk beter. Hij kan soms zo langs mij heen kijken. Of ik niet besta. Warmte heeft hij mij nooit gegeven. Mijn moeder kon dat wel, maar alleen als we met z’n tweeën waren. Dan streek zij zachtjes door mijn krullen. Ik was de enige met zo’n mooi bos haar. Mijn moeder mompelde altijd over onze Franse afkomst. Zodra mijn vader er aan kwam, schoof ze mij van haar schoot. Alsof ze zich schuldig voelde om mij te knuffelen.
*
Ik hoor beneden geluiden van vroeger. Gestommel in de gang. Het geklik van de kapstokhangers. Dan mijn pa die met een ongeduldige beweging de voordeur dichtslaat. Het wekelijkse loopje van mijn ouders naar de kerk, terwijl ik uitslaap. Ik ga snel de zolder op. Ik heb een uur om in ma’s spullen te neuzen. Op zoek naar vakantiefoto’s uit de Ardèche. Ik ben zo benieuwd hoe haar vriendje er toen uitzag. Welke liefde zij daar had achtergelaten.
Achter mijn oude speelgoed ontwaar ik wat vergeten albums. Daar ligt ook een fotoboek met een uitgeknipt plaatje van George Michael en Elton John voorop. In het slordige handschrift van mijn moeder herken ik de tekst ‘Don’t let the sun go down on me’. Ik blader door haar vakantie in St. Ambroix. Vreemd genoeg ontbreken er achterin foto’s. Lege plekken waar hartjes omheen staan.
Ik wil hier alles van weten. Maar om een ongemakkelijke zondag te voorkomen besluit ik, nog voordat de kerk uit komt, terug naar Utrecht te gaan. In de trein laat dat fotoboek mij niet los. Waarom zijn al die foto’ s verdwenen? Daar komt dat onbestemde gevoel weer. De eerste keer bekroop mij dat toen ik Peter in Frankrijk zag en toen mijn moeder zo raar op zijn foto reageerde. Daarom wil ik hem gelijk zien. Vragen stellen. Wat zoek ik, bevestiging of ontkenning van mijn vermoedens?
Na een snelle douche fiets ik de mij inmiddels bekende route. Winkels en cafés veranderen in kantoorgebouwen, dan rijtjeshuizen en tenslotte vrijstaande bungalows. Ondertussen bedenk ik wat ik hem zal vragen en vooral hoe. Heel direct of via een omweg. Eerst mijn bevindingen? Nee, ik laat hem vertellen over toen.
*
‘Wat bracht jou naar camping Château de Boisson?’
‘Ik had een scheiding achter de rug van een vrouw die eigenlijk tweede keus was. Ik wilde nog een keer mijn zomers van toen herbeleven. Daar waar ik twee liefdes vond. Die voor het wielrennen en die van mijn leven. Alleen dat laatste liep anders.’
Hij zag aan mijn ogen, dat ik meer wilde weten, mijn nieuwsgierige houding nodigde uit tot meer ontboezemingen.
‘Het was een verliefdheid, die alleen daar in de vakanties opbloeide. Er was chemie, terwijl we zo verschillend waren. Ik uit het vrije Amsterdam, zij uit het preutse Norg. Na drie jaar kwam ze niet meer. Ik stortte mij op mijn andere liefde, de wielersport.’
‘Je hebt haar nooit meer gezien?’
‘Nog één keer. Zeven jaar later stond zij daar ineens. 13 juli 1999, een datum die ik nooit vergeet. Ik kwam net terug van Sestriere, waar ik de wederopstanding van Lance Armstrong zag.’
‘Lance wie?’
‘Armstrong, een grote wielrenner in die jaren, die kanker overleefde en weer de Tour fietste’
‘Wat bracht haar naar die camping?’
‘Ze twijfelde over haar verloving. Ze wilde nog één keer naar de Ardèche. Om het af te sluiten.’
‘Daar op die plek aan het water waar ik deze zomer met jou zat, zat ik ook met haar. We belandden in mijn tent. Maar daar waar Lance uiteindelijk niets aan die dag overhield, zo stond ik even later ook met lege handen. Na drie maanden belde zij mij en vroeg of ik alle foto’s van ons weg wilde doen. Over en uit’
Ik zie zijn ogen dof worden, de tranen waren blijkbaar al op. Er lopen verschillende scenario’s door mijn hoofd. Ik als mijzelf, dit jaar met Peter voor mijn tentje. In de andere film, voel ik mij als zijn geliefde van toen in 1999. Ik ben bang voor de uitkomst. Dit kan niet waar zijn, het zal niet waar zijn. Ik doe een laatste zet.
‘Hoe zag jij er toen uit? Heb jij toch nog iets bewaard uit die tijd?’
Hij rommelt wat in een kastje. Uit een schoenendoos vist hij een verfrommelde foto en legt deze op de salontafel. De vage contouren van mijn familieschilderij worden ineens scherp. In een split second vallen alle puzzelstukken op zijn plaats. Het voelt alsof ik word weggezogen uit zijn huis, dat ik niet meer besta. Of dat ik juist weet wie ik ben, maar dan een ander.
Ik buig voorover naar de foto. Ik zie krullen, een bos krullen, ik zie mijzelf.
Op de achtergrond hoor ik muziek van ooit. De klanken doen mij denken aan de kleutertijd bij moeder op schoot, terwijl zij door mijn haar streek. De stem zingt verder:
‘Ik zie het licht door de gordijnen en ik weet
Het verleden geeft geen zekerheid.
Want je kunt niets zeker weten…